Genesis 1

Genesis 1 - Het visioen van Henoch


Henoch was alleen. De lange tocht naar de berg van God had hem uitgeput. Toch gaf hij niet op God te zoeken. Hij strekte zijn handen uit naar de hemel en hoorde weer dé stem. ‘Bereshit bara Elohim et hashamayim ve’et ha’aretz. De stem die klonk als een waterval. 


'In het begin schiep God de hemel en de aarde.’


Alsof hij getroffen werd door de bliksem maakten de woorden een scheur in zijn werkelijkheid. Hij had het gevoel dat de stem zijn ziel uit zijn lichaam blies. Hij werd in een andere tijd en dimensie geplaatst en zag onvoorstelbare gebeurtenissen van de tijd vóór de tijd. De God van hemel en aarde liet hem zien wie hij was. 


De stem van God begon de krachten van tijd en ruimte uit elkaar te scheuren en creëerde de kosmos. Diepe oer-impulsen werden tegen elkaar opgezet in een steeds groter wordende bal van licht. Henoch kon niet staan, ademen, denken of bewegen door het onverklaarbare schouwspel. Na honderdduizenden jaren, een oogwenk in het visioen, begon de kracht van de explosie rustiger te worden. Henoch wist dat hij getuige was geweest van iets onvoorstelbaars; het begin van de tijd.

Miljarden jaren van schijnbare leegte trokken in korte tijd aan zijn geestesoog voorbij. Materie dunde zich uit, clusters begonnen zich te vormen en enkele voor de profeet herkenbare vormen begonnen zichtbaar te worden. Geestelijk én natuurlijk werden de hemelen en aarde gevormd. 


‘En de aarde was vormeloos en ledig. En duisternis bedekte de diepte.’ 


Hij keek naar de aarde. Die zag er vreemd uit. Een gesmolten vloeibare bal. Er scheen geen licht op het oppervlak, alleen een zwak en donkerrood licht van de gesmolten planeet bereikte zijn ogen. 


‘En de Geest van God vibreerde over de wateren.’


Nog steeds heet van zijn formatie, moest de aarde vaste vorm krijgen. God danste vibrerend boven de nog gesmolten jonge aarde. Henoch kwam dichterbij en werd naar het hete oppervlak van de aarde gebracht. De profeet kon nauwelijks iets zien. De aarde was donker en omhuld door dikke wolken van waterdamp en vulkanische gassen. Henoch was geschokt door de destructie en duisternis die op het oppervlak van de aarde lag. 


God zei: ‘Laat er licht zijn!’ 


Hij stond versteld van de uitwerking van die woorden. Zijn knieën begonnen te trillen. De aarde werd getroffen door een enorm groot en zwaar object. Hij schokte en beefde. De planeet Theia had de aarde geraakt.  De vernietigende kracht van de botsing deed de aardas kantelen. De gigantische klomp metaalhoudend gesteente zocht zich een weg naar de kern van de aarde. 

Een stuk van de aarde werd door de inslag weggerukt en in een baan om de aarde geslingerd. De stroperige massa was op weg om de maan te worden. Dikke, donkere vulkanische wolken onttrokken de maanschijf nog aan het zicht. De nieuwe, zware kern gaf de aarde grotere zwaartekracht, wat de aarde dramatisch veranderde. Dikke stoom- en aswolken werden naar beneden getrokken. Hoewel Henoch de vorm van de zon of maan niet kon zien, drong er licht van de zon door tot het aardoppervlak.  


En er was licht!’ 


Hij kon nu het oppervlak van de jonge aarde zien. Hoewel ruw, was het mooi. Verlangend naar de vorming van bergen en zeeën, was het alsof hij thuiskwam. In vergelijking met direct zonlicht was het licht nog maar zwak. Precies goed om het leven te beschermen dat gevormd werd. 


‘En God zag het licht, dat goed was.’


Hij genoot van het gedempte licht. Het visioen vertraagde. Henoch draaide even mee met het natuurlijke ritme van de aarde. Licht en donker, dag en nacht wisselden elkaar af.


‘En God scheidde het licht van de duisternis. En God noemde het licht dag, en de duisternis noemde hij nacht.’ 


Ook God bleek dagen te kennen. Zijn dagen waren anders dan die van de aarde, maar niet minder reëel. De eerste scheppingsdag van God liep ten einde. God had een fundament gelegd waarop hij verder ging bouwen.


‘Het werd avond en ochtend. De eerste dag.’ 


Het visioen versnelde weer. In een enkele dag van God gingen duizenden jaren voorbij, en elke dag daarvan waren weer duizend jaar op zichzelf. Dag en nacht flitsten zo snel voorbij dat het leek als één. 


‘En God zei: Laat er een uitspansel zijn in het midden van de wateren, en laat het de wateren van de wateren scheiden.’ 


In het begin was er geen stabiele wolkenhemel rond de aarde. Dat was veranderd doordat de aarde haar zware kern had gekregen. De aarde werd gebombardeerd door grote sneeuwballen. Ze werden aangetrokken door de sterkere zwaartekracht en brachten meer water naar de aarde; de belofte van leven. Het water kwam ook van beneden. Reusachtige vulkanen brachten waterdamp en andere gassen naar de oppervlakte.

Door het grote ijzeren middelpunt van de aarde, konden de lichtere gassen niet meer ontsnappen en begon de wolkenhemel zich verder te ontwikkelen.


‘En God maakte de hemelkoepel.’ 


Het pas gevormde aardoppervlak was nog steeds verder aan het afkoelen. Het licht scheen zwak door de bewolkte atmosfeer. De zon was nog niet zichtbaar aan de hemel. De hitte van de jonge zon werd opgevangen in de mantel van beschermende dampen die de aarde omgaven. Al het water dat via kometen en vulkanen werd toegevoegd, verdampte op het hete aardoppervlak. De aarde was vochtig als in de stoom van een kokende ketel. Ineens, alsof hij naar een wonder keek, zag Henoch vloeibaar water.


‘En Hij zei: laat de watermassa's zich afscheiden. Het water van de wolkenhemel van de wateren onder de hemel: en het was zo.’ 


Nergens in de kosmos was water in vloeibare vorm. In de vochtige modderige wereld zonder steile bergen en diepe ravijnen, verzamelden zich kleine plassen van het vloeibare water, rijk gevuld met mineralen en allerlei stoffen uit meteorieten. Machtige orkanen rolden over het verlaten landschap. Henoch richtte zijn blik omhoog en kreeg nu geestelijke dingen te zien. Miljoenen engelen kwamen vanuit de troon van God. De lofprijs van de engelen ging zo hoog dat hij wist dat God iets groots had gedaan. Hoewel hij het niet kon zien, ervoer hij het wel in de diepte van zijn lichaam en ziel. Hij wist het gewoon. Op de rand van Gods tweede dag had God léven geschapen!


‘God noemde het uitspansel hemel. En de avond en de ochtend waren de tweede dag.’


Omdat de aarde steeds meer afkoelde, vulden kleine oceanen zich met de zoete dauw van het water. De vloeistof van het leven.  


‘En God zei: Laat het water onder de hemel samenstromen, en laat het droge land tevoorschijn komen: en het was zo.’ 


Waar veel poelen nog kokend heet waren, kwamen aan de uiteinden van de aarde de dingen al meer tot rust. Kleine poeltjes en riviertjes stroomden samen. Bergen begonnen te stijgen en de aarde koelde nog verder af. Zeeën groeiden en het land werd minder vochtig.


‘En God noemde het droge, land; en de samengestroomde wateren, de zee, en God zag dat het goed was.’ 


In de ondiepe warme zee speurde Henoch naar een ​​glimp van het wonder van het leven. ‘God, waar is het leven dat U geschapen heeft? Ik zie het niet.’ Henoch schrok en hield zijn adem in. Hij voelde zich zelfs bijna verraden. De atmosfeer was giftig en maakte ademen onmogelijk. Tranen kwamen in zijn ogen. ‘God! De lucht is giftig! Niets kan hierin bestaan!’

Het leven leek kwetsbaar in de barre omgeving van kokende modderpotten, omringd door giftige gassen. Henoch zag geen uitweg. Had God een fout gemaakt? Een engel nam hem mee. Ze keken naar de prachtige kleuren in de plassen van de ondiepe zee. Hij staarde naar één plek die zijn aandacht trok. Hoe langer hij keek, hoe meer het object werd uitvergroot. Hij begon prachtige muziek te horen die hielp te zien wat hij zag. Daar was het: Leven! Hij zag miljarden microscopisch kleine cellen die in de ondiepe zee voorbij zweefden. De engel wees hem op één enkele cel. Die werd zo voor hem uitvergroot dat hij zijn hele zicht vulde. Henoch kon op niets anders focussen dan op die ene cel. Het was het mooiste wat hij ooit zag. Transparant, vol activiteit, gedijend in deze barre omgeving. Daarna zag hij een gekleurd deel van de cel. Onmiddellijk werd zijn aandacht in beslag genomen door de intensiteit van die levendige kleur. De muziek bereikte een hoogtepunt. Dit was het plan om de aarde leefbaar te maken, om de lucht gezond te maken. De kleur was perfect om het licht van de zon te absorberen, energie vast te leggen en levensadem te produceren.  De aarde had honderden miljoenen jaren verloren geleken, totdat het leven de mogelijkheid kreeg om energie van de zon vast te leggen. Wegzinkend in de schoonheid en de betekenis van de levendmakende kleur realiseerde Henoch zich dat God zojuist elke plant had geschapen die er ooit zou zijn.  Elke alg, elke plant en boom zou voortkomen uit deze eerste cellen. Door de levendige mist van kleur kon hij in gedachten prachtige bomen, bloemen en vruchten zien. Het zou komen, en voor God was het er al. 


‘En God zei: Laat de aarde groen leven voortbrengen, het kruid dat zaad voortbrengt, de vruchtboom, die vrucht en zaad draagt; en het was zo’ 


Zelfs elke bloeiende plant die er ooit zou zijn, was slechts een fijner geschreven versie van de licentie die God aan het leven gaf, om energie te halen uit de zon. 


‘En de aarde bracht groen voort, kruiden en zaaddragende gewassen. Iedere soort was naar zijn eigen aard. En God zag dat zijn werk goed was.’ 


Henoch sloeg zijn ogen op en zijn verbazing werd nog groter. Hij zag het effect dat de kleine cellen op de aarde hadden. In een oogwenk van Gods tijd, een miljard jaar, veranderden ze de aarde. Ze groeiden en vermenigvuldigen. Ze bouwden uit de verstikkende gassen hun eigen levende weefsels. Henoch zag hoe de hemelkoepel helderder werd en de aarde afkoelde.

De bacteriën en algen maakten zulke enorme hoeveelheden adembare lucht dat zelfs het opgeloste ijzer uit de zeeën neersloeg als dikke lagen roest op de bodem. De lucht werd schoon, helder en vol van levensadem. 


‘Het werd avond en ochtend, de derde dag.’ 

Het visioen was zo realistisch dat het hem helemaal in beslag nam. Hij werd uitgeput door alles wat hij had gezien. Henoch ademde rustig de nieuwe frisse wind in die zachtjes over de zee kwam aanrollen. De heldere koelere atmosfeer maakte het wolkendek dunner en dunner. Toen hij wakker werd wist hij niet hoeveel tijd er verstreken was. De zon scheen door open plekken in de met wolken bezaaide hemel. Na meer dan een miljard jaar werden de vorm van de zon en maan eindelijk zichtbaar! Zijn gezicht werd getroffen door het eerste direct zonlicht. 


‘En God zei: Laat er lichten zijn in de hemelkoepel om de dag van de nacht te scheiden; en laat ze er zijn om de tijden aan te geven voor seizoenen, dagen en jaren: en laat ze er zijn als lichten aan het uitspansel van de hemel om licht te geven op de aarde: en het was zo.’  


Hij had al vanaf het begin gevoeld dat God de aarde lange tijd had afgeschermd van direct zonlicht om het prille leven niet te beschadigen. Het leven zou van de aardbodem zijn weggeschroeid nog voordat het echt kon beginnen. Nu was het leven sterker en aangepast aan de zon. De planten hadden ook gezorgd voor een onzichtbaar schild hoog in de hemelkoepel.  

Henoch danste. Het leven was overal om hem heen. Hij danste in het eerste licht van zon, maan en sterren.


‘En God gaf de twee grote lichten hun vorm; het grotere licht om de dag te beheersen, en het mindere licht om de nacht te beheersen: En ook de sterren…’ 


Nog voordat de volgende ochtend zou komen, zag hij een open hemel vol sterren die de majesteit van God toonde. Hij verwonderde zich en vroeg zonder woorden: ‘God, het majestueuze dat ik zag, de schepping. Het is zo overweldigend. En hoe komt het dat er zo veel sterren, zonnen en werelden zijn geplaatst, zo ver weg dat niemand ze ooit zal zien?’ 

God blies met een zachte en liefdevolle wind in zijn gezicht. Henoch keek op en zag prachtige kleuren van noorderlicht en ontelbare sterren aan de hemel. Zijn geest werd gevuld met werelden die zijn verstand niet kon bevatten en hij vroeg niet verder.


‘En God plaatste ze aan het uitspansel van de hemel om licht te geven op aarde, en om te heersen over de dag en over de nacht, en om het licht van de duisternis te scheiden: en God zag dat het goed was. Het werd avond en ochtend. De vierde dag.’ 


Tijdens de vijfde dag wist Henoch dat alles nu klaar was voor een explosie van leven. En zo gebeurde het ook. De profeet merkte dat God altijd vriendelijk was voor het leven. Hij plaatste niet zomaar levende wezens op aarde. Nee, Hij sprak tot de aarde zélf en tot het water om leven voort te brengen. Het was bijzonder om te zien. God had leven gemaakt op de dag nadat hij de hemelen en de aarde zelf had gevormd. Eén dag was God alleen geweest met de hemel en aarde. Direct daarna kwam leven uit Hem voort. Sindsdien paste het leven zich aan elke omstandigheid aan waarmee het maar geconfronteerd werd. Het ontwikkelde zich van de ene vorm naar de andere en vulde elke uithoek van de aarde met leven. 

Henoch besefte dat de aarde de soorten niet los van elkaar voortbracht. Ze waren onderling verbonden. Er is ten diepste maar één leven, waarin alle soorten en vormen die er ooit zullen zijn al opgesloten zitten.  De aarde was degene die uit het ene leven, al het andere voortbracht. En zo was het ook met het water.


‘En God zei: Laat de wateren overvloedig bewegende schepsels voortbrengen, en de vleugels die boven de aarde vliegen in het open uitspansel van de hemel.’  


De volgende twee dagen leek alles tegelijkertijd te gebeuren. Planten groeiden, gingen zelfs bloeien en transformeerden de aarde. Het wonder van enorme vliegende insecten voltrok zich voor zijn ogen. Levende wezens leken overal vandaan te komen. De aarde bracht ze vanuit elke hoek en spleet voort. Het leven paste zich steeds weer aan. Elk afzonderlijk plekje werd gevuld met zijn eigen unieke levensvormen. Hoewel de overweldigende hoeveelheid verwarrend was, zag hij één ding duidelijk. Alle dieren kwamen oorspronkelijk uit het water. De vissen in het water ontwikkelden zich in talloze soorten, maten en vormen en kropen er uit. Er kwamen amfibieën en reptielen tevoorschijn. Kikkers, krokodillen, salamanders en schildpadden. Het water had ze gevormd. De meeste levensvormen bleven nauw verwant aan hun waterige oorsprong. 


En God schiep grote walvissen, en alle bewegende levende wezens, die de wateren overvloedig voortbrachten, naar hun soort, en alle gevleugelde vogels naar zijn soort; en God zag dat het goed was.’ 


Reptielen voedden zich in de uitdijende oceanen. Enorme dieren die Henoch niet eens kon herkennen, zochten zich een weg door het zoute water. Hagedissen begonnen over de aarde te zwerven en reptielen veroverden de lucht. Het zou nog miljoenen jaren duren voordat de zang van echte vogels de boomtoppen zou vullen. Het leven veroverde iedere plek die het kon innemen. Al die tijd bleef het meeste leven nauw verbonden met de zeeën, oceanen en de ruige eilanden langs de kust.


‘En God zegende hen, en zei: Wees vruchtbaar. Vermenigvuldig u, en vul de zeeën. Laat de vogels zich vermenigvuldigen op de aarde.’ 


De eerste echte vogels begonnen de lucht te vullen. Veel van het leven was al minder afhankelijk van de zee. Bloemen bloeiden in de juiste seizoenen en miljoenen soorten dieren kropen en vlogen op aarde rond.

In het visioen ging er weer een dag voorbij. Henoch wist inmiddels dat de nachten in de schepping tijden van destructie waren. Steeds als God begint te werken wordt het dag. In de nacht krijgt juist het kwaad de overhand. Zonnevlammen, diepe ijstijden, kometen die insloegen en grote uitstervingen. 

Toch was Henoch niet bang. Iedere nachtelijke golf van destructie bleek de volgende dag weer nieuwe mogelijkheden te brengen. De botsing met een planeet gaf de aarde zijn zware kern. Het uitsterven van de grote hagedissen gaf zoogdieren een kans. God zorgde niet voor dood. God zorgde niet voor uitsterven. Iedere keer als iets stuk werd gemaakt door de krachten van de duisternis, maakte God iets mooiers ervoor terug. Mooier dan de dag ervoor. Niet wat er tot stand gekomen was, was goed, maar God zag dat wat Híj eraan gedaan had, goed was. Zoals God toestond dat het duister verdween om licht te creëren en het water moest wijken om plaats te maken voor land, zo hadden veel soorten de weg voorbereid zodat er iets groters zou gebeuren.


‘En de avond en de ochtend waren de vijfde dag. En God zei: Laat de aarde de levende wezens voortbrengen naar zijn soort, vee en kruipend gedierte, en wilde dieren van de aarde naar zijn soort; en het was zo.’ 


De profeet had ontzag voor Gods wijsheid om het leven zo sterk te maken. Wat er ook gebeurde - aardbevingen, meteorieten, afkoeling of opwarming - het leven zou altijd een manier vinden om zich op miljoenen verschillende manieren aan te passen. De aarde was nu op de top van haar kunnen; overvloedig in het voortbrengen van leven. Hij zag nu ook steeds vaker bekende dieren. Grote planteneters vertrouwden niet meer alleen op de moerassen voor hun voedselbronnen. Ze zwierven met tientallen miljoenen over de hele aarde. Hoewel veel dieren nog onherkenbaar waren, leek de aarde al een verrassend normale en comfortabele plek. Dieren vochten, speelden, paarden en ontwikkelden zich naar steeds andere soorten en varianten van zichzelf. Alles kreeg steeds zijn eigen noodzakelijke vorm.

Zoogdieren begonnen te verschijnen en Henoch kon niet anders dan zich verheugen. Hij zag vee en wist dat hij in de buurt kwam van iets waarop hij had gewacht. Vanaf het begin van de tijd.

 

‘En God maakte alle diersoorten en ook het vee. Alles wat op de aarde kruipt. En God zag dat [wat Híj gedaan had] goed was’


Na zes dagen, zes series van decreten van God, miljarden jaren voor een mens, was de wereld eindelijk zoals Henoch hem altijd al had gekend. Onbewust had hij tijdens het hele visioen de aarde die hij zag vergeleken met de wereld die hij kende. Eindelijk zou hij zelf perfect passen. Er waren waterstromen, planten, bloemen, zeeën, vogels in de lucht en allerlei soorten dieren in het water en op het land. Het leven had de aarde gevuld met zo’n rijkdom en verscheidenheid dat hij nauwelijks kon begrijpen dat alles voortkwam uit dat ene kleine begin. God maakte het in een eindeloze bries van Zijn adem. 

Henoch was zo opgegaan in het visioen dat nu pas de eenzaamheid van een wereld zonder mensen tot hem doordrong. Plotseling sloeg zijn hart op hol. Hij viel bijna flauw toen hij gewezen werd op een plek in de wildernis. Op duizenden kilometers afstand, tussen het struikgewas, zag hij een kleine groep mensen. Hoewel ze naakt en vuil waren, waren ze absoluut van zijn eigen soort. Hij doorzag hun diepste wezen. Deze mensen waren intelligent en sluw. De slimsten van alle mensachtigen die er ooit geweest waren. Ze waren sociaal en leefden in afhankelijkheid van elkaar en hun omgeving. Ze doodden hun vijanden en aanbaden de natuur. Net als hijzelf straften en beloonden ze hun kinderen en streefden ze naar het leven. Toen  ze verdwenen bleef de profeet huilend achter. Hij realiseerde zich de onwetendheid van die mensen. Ze waren niet zoals hijzelf. Diep van binnen waren ze totaal anders. Het ontbrak hun aan een vrij, onafhankelijk geweten. Ze gingen op in hun groep en konden geen écht goed of kwaad doen. Hun zielen konden nooit voor Gods troon staan. Ze konden de Geest van de levende God niet bevatten…


De stem van God zette de tijd stil. God zei: ‘Laat ons mensen maken naar ons beeld, naar onze gelijkenis, en laat hen heersen over de vissen van de zee, en over het gevogelte in de lucht, over het vee, en over de hele aarde. Over alles wat op aarde rondkruipt.’ 


Zijn tranen droogden. Hij besefte wat God ging doen. God kondigde Zijn eigen beeld aan in deze wereld! De mensheid was er al, maar ‘Gods soort’ stond op het punt om vorm te krijgen.  Het verschil zou niet zitten in de buitenkant, maar binnen in hun ziel.

Henoch kon Gods liefde voor dit moment nauwelijks bevatten. God had dit moment al miljarden jaren in gedachten gehad. Het was twee seconden voor twaalf. Het ‘einde der tijden’ kwam in zicht!


‘God schiep de mens naar zijn beeld, naar het beeld van God schiep hij hen; Hij maakte hen mannelijk en vrouwelijk.’ 


Hij zag hoe God twee mensen samenbracht in een prachtige omgeving. Een goddelijke tuin die het hemelse paradijs weerspiegelde. Ze vonden rust in overvloed. In de late namiddag kwam er een waas op. Het was de heerlijkheid van God. 

Henoch zag in zijn visioen de twee mensen naast elkaar slapen in de hof bij een beek. Hij kwam dichtbij en voelde hun adem in zijn gezicht. In een flits, als in een snelle voorwaartse beweging, herleefde de profeet wat er had plaatsgevonden. Vanuit de kleine plassen, voortgebracht door de aarde zelf, via het stof van de aarde, door een wonder van een miljard jaar en meer, had God ze geschapen, en Hij had Zijn adem in hen geblazen om hun ziel tot leven te roepen. 


Het wonder van de schepping was voltooid. Henoch was uitgeput en kon nauwelijks op zijn voeten staan ​​na alles wat God hem had laten zien.

‘God zegende deze mensen, en zei tegen hen: Wees vruchtbaar en vermenigvuldig je. Vervul de aarde en onderwerp haar;  Heers over de vissen van de zee, en over de vogels van de lucht, en over alles dat leeft.’ 


Deze man en zijn vrouw waren anders dan iedereen voor hen. En ze veranderden iedereen met wie ze in contact kwamen. Ze zagen er lichamelijk uit als alle andere mensen die rondzwierven, maar ze gedroegen zich anders. Er waren subtiele verschillen. Hun gebeden waren anders, hun behoeften en manieren waren anders. Ze werden voortgebracht door de aarde, behoorden tot de aarde, maar heersten op een nieuwe manier over de aarde. 


Henoch begreep het. Vrije wil kun je niet maken. Je moet het laten ontstaan. Zijn eigen weg laten vinden. Anders is het nooit echt vrij. Dit waren degenen in wie God kon wonen. En hijzelf stamde er van af! De mens met een vrij en onafhankelijk geweten, die het geweten zou doorgeven aan de hele mensheid.


‘En God zei: Zie, Ik heb u zaaddragers als voedsel gegeven en ook de fruitbomen zullen u tot voedsel zijn’ 

‘En aan elk beest van de aarde, en aan al het gevogelte in de lucht, en aan alles wat op de aarde kruipt, waarin leven is, heb ik elke plant als voedsel gegeven: en het was zo. En God zag alles wat hij had gemaakt, en zie, het was zeer goed.’ 


Deze mens begon de grond effectiever te bewerken dan daarvoor gedaan was. Hun vee en gewassen werden edeler en beter. Ze waren succesvol en veranderden hun omgeving in een razend tempo. Vergeleken met de langzame ontwikkelingen van miljoenen jaren leek de activiteit van deze mens explosief te zijn. 

Net voordat Henoch zijn ogen sloot en zijn vermoeide lichaam tot rust liet komen, zag hij vreemde dingen. Vanuit een boom en een slang kwam een stroom van ideeën op gang. Wegen breder dan hij ooit gezien had. Strijdwagens vol mensen en blinkende zwaarden. Hij zag steden met meer mensen dan hij kon bevatten. De zeeën waren vervuild en hij zag verschrikkelijke oorlogen. Henoch kon niet bevatten wat er gebeurde en was te moe om het te beschrijven. Hij kon het zich zelfs niet eens goed herinneren. Eén ding was zeker. De vallende duisternis bracht nog een laatste belofte. Daar waar er nog één laatste nacht zou komen, zou er ook een nieuwe dag zijn. De dag van de blinkende morgenster. De zevende dag, waarin God rust in de mens, en de mens in God.


Uitgeput door alles wat hij gezien had kon Henoch zich niet meer bewegen. Hij was nog dagenlang van de kaart. Daarna stond hij op, nog altijd dodelijk vermoeid. Hij wist het zeker. De God van Adam is de God van hemel en aarde. 

Hij was weer terug in zijn lichaam, en terug in Gods zesde dag.  De dag waarin de geschiedenis van de Adamitische mens geschreven zou worden. Zijn eigen mensen. De mensen van de wet.


_________